donderdag 20 september 2012

Vroegmoderne duingedichten

Op vrijdag 5 oktober houdt Johan Koppenol een lezing met als titel `Vogelzang en leeuwerikpastei: vroegmoderne duingedichten’, tijdens de najaarsstudiedag `Natuur en cultuur in de duinen’. De duinen waren in vroegmoderne ogen vooral woest en ongetemd en daardoor onaantrekkelijk. Voor veel dichters werden ze pas de moeite van het bezingen waard, wanneer ze in cultuur gebracht en getemd waren. Toch was een enkeling al gevoelig voor de bekoorlijkheden van het woeste land, zoals Jacob Westerbaen. Hij zag de duinen eerder als aantrekkelijk sportterrein en jachtgebied.
De studiedag wordt georganiseerd door de Vereniging voor Landbouwgeschiedenis en wordt gehouden in het onderzoeksinstituut Huygens-ING, Prins Willem-Alexanderhof 5, Den Haag, van 9.45-17.00.  Een excursie naar landgoed Ockenburgh in het duingebied ten zuiden van Den Haag, woonplaats van Westerbaen, maakt onderdeel uit van het programma.

Beminnelijk, bescheiden en heel geleerd. Henk Duits, 3 april 1938 – 12 april 2012



Op 18 april 2012 hebben we afscheid moeten nemen van onze oud-college Henk Duits. `Toch nog onverwachts,’ zoals dat dan heet. We wisten dat hij met ernstige hartproblemen kampte, maar dat was al jaren zo en het had zijn humeur niet merkbaar aangetast. Ook zat hij nog vol plannen. In de nacht van 11 op 12 april werd een nieuwe complicatie hem fataal.
            Henk kwam in 1979 in dienst van de VU, bij wat toen de Afdeling Nederlands heette, als medewerker van Leen Strengholt, hoogleraar Oudere Letterkunde, speciaal voor de periode 1500-1800. Een moeilijke beslissing kan Henks aanstelling niet geweest zijn. Op de UvA, waar hij omstreeks zijn dertigste was gaan studeren, had hij al de aandacht getrokken van mensen als Marijke Spies, Mieke Smits-Veldt, Eddy Grootes en Fokke Veenstra als een bijzonder goede student, al gauw helemaal thuis in de literatuur van de Renaissance. Op de VU werd hij een geliefd docent, die enthousiast wist te vertellen over Petrarca, Erasmus, Pico della Mirandola, Montaigne, en natuurlijk de grote schrijvers en dichters van de Nederlandse Gouden Eeuw, die hij door en door kende en bewonderde. Hij genoot inderdaad van het college geven en vergat daarbij wel eens op de klok te kijken – het werd hem graag vergeven. Naar buiten toe trad hij niet zo op de voorgrond, maar zijn publicaties – het zijn er een kleine tachtig, geschreven in weinig meer dan dertig jaar – werden en worden in vakkringen zeer gewaardeerd. En gebruikt: in de nieuwe literatuurgeschiedenis van Porteman en Smits-Veldt (2008) zijn er niet minder dan 25 van verwerkt, wat betekent dat hij daar tot de tien meest geciteerde auteurs behoort. Vooral over het toneel van Renaissance en Classicisme heeft hij veel geschreven, in het bijzonder de ideeën en idealen die ermee werden uitgedragen. In 1991 promoveerde hij op dat onderwerp (Van Bartholomeüsnacht tot Bataafse opstand: studies over de relatie tussen politiek en toneel in het midden van de zeventiende eeuw). Maar ook een reeks baanbrekende studies over de zeventiende-eeuwse biografie staat op zijn naam. En zoveel meer – laten we ook zijn bijdragen in Querido’s letterkundige reisgids van Nederland (eerste druk 1982) niet vergeten. Hij wist werkelijk niet alléén alles van de oudere letterkunde. En trouwens ook niet alleen van de Nederlandse letterkunde.
`Beminnelijk, bescheiden en heel geleerd.’ Zo werd Henk volkomen terecht omschreven door Marijke Spies, toen hij in 2002 met pensioen ging. Op zijn afscheidscollege (waar als vanzelfsprekend iedereen uit het vak aanwezig was, en zeer vele anderen) verraste Henk nog eens met een, zoals het weer zo bescheiden heette, `eerste verkenning’ van Geeraardt Brandts biografie van Michiel de Ruyter. In 2005 volgde nog een prachteditie van Hoofts Geeraardt van Velsen en Baeto. Vol enthousiasme bewerkte hij de tekst van Granida voor de voorstellingen in 2009. Zo had het allemaal nog een hele tijd mogen doorgaan.

Ton van Strien

Het applaus na een opvoering van Hoofts Granida, waarvoor Henk Duits de tekst bewerkte.

Een positieve pers




De publicaties uit de leerstoelgroep hebben deze zomer een positief onthaal gekregen in de pers. De editie van de gedichten van P.C. Hooft werd in verschillende kranten gesignaleerd. Uitgebreide besprekingen waren te lezen in het Reformatorisch Dagblad , de NRC (vier sterren) en de Volkskrant (vijf sterren!). En ook het proefschrift van Nina Geerdink, Dichters en verdiensten, kreeg onlangs een mooie bespreking in de NRC.







Recente publicaties

Pas verschenen:

Nelleke Moser, 'Collecting Quotes, Connecting People. Towards a Diachronic Approach to Appropriating and Sharing Literature'. In: Claire Clivaz, Jérôme Meizoz, François Vallotton, Joseph Verheyden (ed.), Lire Demain. Des manuscrits antiques à l'ère digitale. Reading Tomorrow. From Ancient Manuscripts to the Digital Era. Presses polytechniques et universitaires romandes. Version e-book. pp. 607-632.

Deze publicatie is het resultaat van een bijdrage aan het gelijknamige congres in Lausanne in augustus 2011. Het artikel doet een voorstel voor een bestudering van tekstcollecties door de eeuwen heen om de impact van technologische ontwikkelingen (handschrift-druk, druk-digitaal) op het leesgedrag te onderzoeken. Bij dat onderzoek zouden twee aspecten de aandacht moeten krijgen: de manier waarop lezers zich teksten toeëigenen (zowel fysiek als wat de betekenis betreft) en de manier waarop zij de teksten met anderen delen (de collectie als instrument voor self-fashioning en als sociaal bindmiddel binnen een gemeenschap van lezers).


Nelleke Moser, '"Toutes les oeuvres qu'il ait jamais composées". De l'ouvrage à l'oeuvre dans la littérature d'expression néerlandaise entre 1500 et 1650'. In: Réforme, humanisme, renaissance 74 (2012), pp. 185-202.

Deze publicatie is het resultaat van een ronde-tafelgesprek over series en verzamelde werken in de renaissance, dat plaats vond in Lyon op 30 januari 2011 (zie een eerdere post). Het artikel biedt een overzicht van de manieren waarop de term 'werken' in de Nederlandse renaissance werd gebruikt om het oeuvre van een dichter aan te duiden. Als de term wordt geïntroduceerd (in 1562) gaat hij nog gepaard met een nadere aanduiding van de aard van de teksten, zoals in de 'rethoricale' werken van Anthonis de Roovere (1562) en de 'poëtixe' werken van Jan vander Noot (1570/1571). In een volgend stadium verdwijnt deze aanduiding, zoals het geval is bij Coornherts Wercken (1612 en 1630). Tenslotte wordt de suggestie van compleetheid gewekt in de toevoeging 'alle', zoals bij de uitgave van Bredero's werk in 1638 het geval is, maar ook bij een onbekendere auteur als Jan van der Veen, van wie in 1637 de volgende bundel verschijnt: Jan van der Veens Over-zeesche Zege, en Bruylofts-zangen. Als mede Alle de Wercken by hem oyt ghemaackt [...].


Aura, Brussel, Crul: over de vormgeving van een ABC-gedicht


Van 13 tot 15 september 2012 vond in de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten te Brussel een zeer geslaagd congres plaats onder de titel 'The Aura of the Word in the Early Age of Print'. Het werd georganiseerd door dr. Samuel Mareel (Universiteit Gent) en Jessica Buskirk PhD (Technische Universität Dresden). Het thema verbond kunsthistorici, historici, literatuurhistorici op een uiterst inspirerende manier. Op zaterdag 15 september hield Nelleke Moser een lezing met de titel 'The Aura of the Letter. Cornelis Crul's ABC poem in BL Sloane MS 1174 and sixteenth century views on form and content'. Ze liet daarin zien hoe de verschillende uitvoeringen van het gedicht in handschrift en druk getuigen van verschillende standpunten in een discussie over vorm en inhoud: draagt de versiering van een tekst betekenis, of leidt hij alleen maar af van de inhoud? Er bleken drie standpunten te onderscheiden: een poëticaal-theologische visie waarin de letters van het alfabet werden beschouwd als de bouwstenen van de schepping (in deze versies kregen de strofen geïllumineerde of gerubriceerde initialen in een unieke versiering die de inhoud van de tekst onderstreepte), een meer pragmatische visie waarin de kunst van het schoonschrijven als een essentieel onderdeel van een goede opleiding werd gezien (ook hier uitbundige initialen, maar hierbij werd gestreefd naar een identieke weergave van het kalligrafische model), en een visie waarin de morele boodschap van de tekst het meeste gewicht kreeg (in deze versies kreeg de tekst een sterk versoberde decoratie of zelfs helemaal geen versiering).