dinsdag 26 februari 2013

Nieuwe opleiding: VU Literatuur en Samenleving

In september 2013 begint aan de VU een nieuwe opleiding, Literatuur en Samenleving. Deze brede bacheloropleiding verenigt al het goede van de huidige opleidingen Engelse letterkunde, Nederlandse letterkunde en Literatuurwetenschap. Hij is speciaal toegesneden op studenten met een brede blik, die graag echt aan de slag willen met literatuur - er is dus veel ruimte voor stages en andere praktijkgerichte toepassingen, naast de vanzelfsprekende academische diepgang. Ook de historische letterkunde blijft ruimschoots aan bod komen, net als nu een breder verband.
 
Meer informatie vind je hier:

en
http://www.let.vu.nl/nl/opleidingen/bacheloropleidingen/Literatuur-en-samenleving/index.asp
We zijn ook te vinden op:
Goodreads: http://www.goodreads.com/group/show/96011-literatuur-samenleving

donderdag 21 februari 2013

Een pleidooi voor oud en vreemd: het Panpoëticon Batavum van Lambert Bidloo (1720)


door Ton van Strien


Verzamelen was mode in de zeventiende en achttiende eeuw. Het werd beschouwd als een nuttig en aangenaam tijdverdrijf voor heren van stand. Schelpen, stenen, planten, insecten en andere dieren; munten, beelden, inscripties – alles wat bijdroeg aan de kennis van de mens en de wereld werd verzameld en in kostbaar uitgevoerde kisten en kasten gerangschikt en uitgestald.

Een artist’s impression van het `Panpoëticon Batavum’,
titelprent in het boek uit 1720
De rijke Amsterdamse schilder Arnoud van Halen (1673-1732) verzamelde wat niemand anders nog verzamelde: dichters. Nederlandse dichters, van de oudste tot de modernste. Uit alle mogelijke bronnen bracht hij hun portretten samen om die zelf over te schilderen op koperen of tinnen plaatjes van één formaat, ongeveer 11x9 cm. Hij liet er een grote ladenkast voor timmeren, waar al die portretjes een plaats kregen. `Panpoëticon Batavum’ ging die kast heten: `Tempel voor Alle Dichters van Nederland’.






 


portret van de dichteres Sybille van Griethuysen
 (ca. 1620-1662) uit het `Panpoëticon Batavum’,
geschilderd door Arnoud van Halen
(Rijksmuseum, Amsterdam)

Op elk portretje staat natuurlijk een naam, maar meer kon er niet op, en Van Halens vriend Lambert Bidloo (1638-1724), apotheker van beroep, besloot er een toelichting bij te schrijven. Op rijm, zoals men dat gewend was. Wist hij waar hij aan begon? Tijdens het schrijven (Bidloo zegt het zelf) bleek de stof zo rijk te zijn dat het werk `vanzelf’ (!) uitgroeide tot bijna 300 bladzijden. Het resultaat is een lang en enigszins kronkelig gedicht over de schrijvers en dichters die de Nederlanders volgens Van Halen en Bidloo moesten kennen. Vooral ook de oude, en ook toen al(lang) dode schrijvers, de `groten’ uit de Gouden Eeuw en zelfs de nog oudere, de rederijkers uit de zestiende eeuw. Omdat... ja, waarom eigenlijk?


 





portret van de dichter Jeremias de Decker (1609-1666)
uit het `Panpoëticon Batavum’,
geschilderd door Arnoud van Halen
(Rijksmuseum, Amsterdam)



Nederlanders `hebben’ meestal niet zoveel met oudere Nederlandse literatuur. Bidloo constateerde precies hetzelfde  al in 1720: Cats (1577-1660), daar wordt tegenwoordig op neergekeken. Vondel (1587-1679) – de jeugd denkt dat ze het beter kan. Over iemand als Coornhert (1522-1590) had al helemaal niemand het meer. Trouwens, Bidloo zegt het er eerlijk bij: tot voor kort wist ik er zelf ook bijna niets van. Ik las nauwelijks Nederlandse literatuur en van Coornhert had ik nog nooit een letter gezien. Maar toen ik die oude schrijvers serieus begon te lezen, viel ik van de ene verbazing in de andere – en vooral: van de ene verrukking in de andere. Wat een rijkdom – letterlijk zegt Bidloo: wat een `vindingen’! Vrij vertaald: wat een fantasie! Dichters van tegenwoordig, zegt Bidloo, denken vaak alleen maar aan de buitenkant. Ze zijn dagenlang bezig met het schaven en polijsten van hun verzen, zodat maat en rijm perfect zijn en niemand hoeft te schrikken van `lelijke’ woorden. Onze oude schrijvers wisten beter. Zij wisten dat het in de literatuur gaat om wát je zegt, niet hoe je het zegt. Poëzie schrijven is niet een kwestie van foutloze verzen maken, maar van dingen bedenken. Als je dat niet in je hebt, moet je er niet aan beginnen. En dat konden heel wat jonge dichters in hun zak steken.

portret van Lambert Bidloo (1638-1724) door J. Verkolje
 Lambert Bidloo was al in de tachtig toen hij het Panpoëticon schreef en hij was misschien wel een heel ouderwetse, stijve man. Hij vond zeker niet dat dichters alles mochten opschrijven wat een mens kan verzinnen. Vooral onzedelijke boeken vond hij verschrikkelijk. Zelfs Bredero, de auteur van de beste blijspelen die ooit in Nederland geschreven zijn, kan bij hem geen goed doen. Bordeelpraat, dat is het volgens hem. Een boek van een nog ergere auteur uit de zeventiende eeuw smijt hij woedend op de grond. Daartegen moest de jeugd volgens hem beschermd worden! Ga niet af op Bidloo als je wilt weten wat er van de oude Nederlandse literatuur nog de moeite waard is.
           




Titelpagina van Panpoëticon Batavum, Amsterdam 1720

Maar hij was koppig en onafhankelijk. Bidloo schreef in een tijd dat de Verlichting greep begon te krijgen op de letteren. De tijd van de Rede. Gezond verstand en goede smaak, dat werden de criteria waarmee men literatuur ging beoordelen. Oude Nederlandse schrijvers, die werden maar raar gevonden. Lang niet zo verstandig en beschaafd als wij, moderne mensen!
Bidloo heeft niets tegen gezond verstand en goede smaak, maar hij wil dat we ook open staan voor dingen die oud en raar zijn, voor de boeken die boeien omdat je ze niet meteen begrijpt. En daarom lees ik dan weer Bidloo.

zondag 3 februari 2013

Een Gijsbrecht vol taal en sfeer


(door Jeanne Ketelaars)

De scriptie van Jeanne Ketelaars
In het voorjaar van 2012, toen de laatste voorstelling van Vondels Gijsbrecht door Het Toneel Speelt net achter de rug was, begon ik aan een bachelorscriptie over de Gijsbrecht. De scriptie richt zich op de verschillen tussen de toneeltekst van 2012 en de tekst van 1638 en op de functie en de betekenis van de reien van Willem Jan Otten. Het toneelgezelschap Het Toneel Speelt was zo vriendelijk om de toneeltekst die zij gebruikt hadden, aan mij te geven. Hoe past hun versie in de teksttraditie van de Gijsbrecht





Onmiddellijk na het overlijden van Vondel werden allerlei katholieke referenties geschrapt, evenals de eerste twee reien (koren). In de 18e eeuw verdwenen nog meer 'katholieke' elementen. In de 19e eeuw kwam de oorspronkelijke tekst weer terug. Maar vanaf 1968 was het vrijwel gedaan met de klassieke Gijsbrecht-voorstelling. Als die nog werd opgevoerd, was er ingrijpend hertaald en ingekort en stond het in het licht van hedendaags (oorlogs)geweld.

En dan komt Het Toneel Speelt in januari 2012 opnieuw met de Vondelklassieker. Het Toneel Speelt heeft zijn best gedaan om zo dicht mogelijk bij de zeventiende-eeuwse tekst te blijven. Het is een licht bewerkte versie, waarbij in vergelijking met eerdere bewerkingen relatief weinig (35%) is geschrapt. Toch was ingrijpen noodzakelijk, want veel bijbelse verwijzingen en beschrijvingen van middeleeuwse gebeurtenissen en personen zijn zonder nadere uitleg doodeenvoudig niet te begrijpen. De oorspronkelijke Gijsbrecht kent ook vele lange monologen. Om de vaart erin te houden is er hier en daar ook een 'knip' ingezet. Zo onderbreekt Willem van Egmond het lange verhaal van de spion Vosmeer even heel effectief met de vraag 'men vierde feest? Dat heeft Vondel echt niet verzonnen. De dramaturgen Spoor en Klamer hebben ook moeten hertalen, want wie weet nog wat 'heir' (leger) is of 'hoplien' (ridders) of 'landzaet' (boervolk) of 'rijs' (hout) of 'trantelde' (stampvoette) en ga zo maar door. Soms was dat wel jammer. Zo miste ik zo'n flamboyante Vondeliaanse zin als die van spion Vosmeer die over Arkel vertelt die met andere soldaten verborgen zit in het Zeepaerd, het schip dat je kunt vergelijken met het Turfschip van Breda en het paard van Troje:

Hoe Arkel, zeer verkoud, zijn' eigen ponjaerd bloot
Gezet had op den strot, en trooste zich de dood,
Om al zijn mackers niet door 't hoesten te verklicken.

Maar goed, dat moest uit de tekst, want wie weet nou nog wie Jan van Arkel was?

Willem Jan Otten
Licht bewerkt gaat in één opzicht zeker niet op. De vijf toneelbedrijven worden aan elkaar 'gelast' door de vier reien. Drie van de in totaal vier reien (die van de Amsterdamse meisjes, de edelingen en de klarissen) zijn vervangen door moderne reien van Willem Jan Otten. Aan de hand van het proefschrift over de functie van de rei van Lia van Gemert uit 1990 heb ik de reien van Vondel en Otten met elkaar vergeleken. De reien van Vondel staan in het teken van het kerstfeest en geweld klinkt bij hem met name door in de zang over de kindermoord in Bethlehem. Otten gaat in zijn reien heel anders om met de geboorte van Christus, maar Vondel's reien functioneren wel degelijk als intertekst. Vondel laat in zijn reien inwoners van Amsterdam aan het woord, bij Otten zijn het aanstaande moeders, pas bevallen moeders en 'kinderloze' moeders (de klarissen). Net als bij Vondel resoneren bij Otten geweld en religie door de reien heen, maar in een heel andere  toonzetting. Otten legt het accent op barensgeweld en het geweld van verkrachting. Hij gebruikt daarvoor sterke metaforen zoals water dat door een sluis breekt.

Op 3 januari 2013 mocht ik alsnog de voorstelling bijwonen in de Amsterdamse Stadsschouwburg, de thuisbasis van de Gijsbrecht, en het effect van de reien van Otten zelf ervaren. Vanaf het midden van het tweede balkon had ik mooi zicht op het sobere maar uiterst stijlvolle decor. Dat zag je ook terug in de kleding van de spelers: wit en zwart, afgewisseld met een markant rood voor de geestelijken. Het doek met de oude plattegrond van Amsterdam gaf sfeer. Er werd dan weer ingetogen en dan weer vol emotie gespeeld. Die afwisseling moet je er ook in houden, gelet op Vondels mooie maar lange monologen. Bij 'aan burgerij en Burgemeesters, die bezwoeren Uw' schild met de drie kruisen als symbool te voeren' werd er in de richting van de zaal geknikt, alsof de stadsregenten van Nieuwsjaardag 1638 er nog zaten. 'Boe', brulde Gijsbrecht aan het eind van het stuk in de richting van de heer Van Vooren die hem sommeerde Amsterdam te verlaten. Het publiek moest even lachen: dat was niet van Vondel! En Badeloch liet zich niet ondersneeuwen door haar man die riep dat ze 'een vrouwenhart' had en ook niet door Broeder Peter met zijn 'een vrouw is maar tot last: zy weet niets uit te rechten', toen ze bezwoer dat ze bereid was te vechten met een zwaard en vervolgens sprak:  'Neem eens de proef daer van. Heldinnen bleven vroeger moedig op haar posten. Er waren er die roemvol stad en volck verlosten'. Daar laat Vondel zich toch van een zeer geëmancipeerde kant zien.

Het was een Gijsbrecht vol taal en sfeer. Sfeer door het sublieme spel en vol taal dankzij Vondel en Otten. Otten mag zijn reien dan wel als een gebed bedoeld hebben, maar de superieure dictie van Marisa van Eyle liet ze klinken als de vakkundig gestileerde gedichten ('set speeches') uit de Renaissance. Het publiek werd zo veel mogelijk zeventiende-eeuwse taal gegund, en dat werd in een uitverkochte zaal met staand applaus door jong en oud gewaardeerd.