Een bekend motief in de Arturliteratuur wordt in de letterkunde ‘don contraignant’ genoemd. Het Oudfranse ‘don’, wat in het Middelnederlands vertaald wordt met ‘bede’, houdt in dat iemand zichzelf verplicht zijn jawoord te geven op de ‘bede’ van een ander, zonder van de inhoud van het verzoek op de hoogte te zijn. Een bekend voorbeeld van een ‘don contraignant’ is te vinden in Matth. 14:1-12. Het is opmerkelijk dat dit motief juist in de Arturliteratuur regelmatig voorkomt, omdat de toepassing ervan in wezen strijdig is met de hoofse ideologie: de ‘don’ kan worden gebruikt als valstrik.
In de masterscriptie van Lianne van Loghem volgt na een onderzoek naar de herkomst van het motief een analyse van de toepassing ervan bij Ovidius, in de werken van Chrétien de Troyes en in twee Middelnederlandse Arturromans. In de tweede helft van de scriptie staat de toepassing van het motief van de ‘bede’ in de Roman van Walewein centraal. Uit de analyse zal blijken dat de schrijver van de Walewein het motief op creatieve wijze heeft toegepast.
Twee keer heeft hij het gebruikt om een sprookje om te werken tot ridderroman. De laatste toepassing is te beschouwen als apotheose. De ‘bede’ is zo duidelijk in strijd met de hoofse ethiek dat er sprake lijkt van literaire kritiek op de toepassing van het motief in de hoofse roman. De vrouwelijke hoofdpersoon, Ysabele, bedriegt met een ‘bede’ haar vader en verraadt zijn land, vanwege een plotseling opbloeiende liefde voor Walewein.
Lianne van Loghem, 'Ghi sijd mi sculdich ene bede.' Het motief van de 'bede' in de Roman van Walewein. Masterscriptie VU: Amsterdam 2008.
(Begeleider: Roel Zemel)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten